Ik woon vlakbij de oude pastorij en de kerk. Er was al jaren
een doorgang in de lange muur van de pastorij, een soort shortcut naar de kerk,
door middel van een houten poortje. Iedereen kende die deur en maakte daar
handig gebruik van om snel bij de bushalte te zijn op het kerkplein of om in
onze rustige straat te parkeren bij een begrafenis en dan toch tijdig in de
kerk te zijn.
Omdat er echter steeds vaker aan vandalisme werd gedaan door
een paar buurtjongens, kerkramen ingooien, het Mariabeeld aan de grot achter de
kerk vernielen, beslisten de leden van de kerkfabriek de deur in de muur dicht
te laten metsen, het was immers de vluchtweg waarlangs de vandalen met hun
stuntfietsen steeds konden ontsnappen.
Deur weg, muur dicht, muurvast.
Als mensen van mijn leeftijd of ouder me vroeger vertelden
dat ze zich na het overlijden van hun laatst levende ouder een wees voelden,
vond ik dat altijd een beetje vreemd. Een wees was voor mij een kind zonder
ouders, iets uit boeken van Charles Dickens, Oliver Twist, zielige schrille
kindjes die door moeder Theresa werden gered. Geen volwassen mensen die zelf al
een leven hadden opgebouwd.
Zelfs nadat ik elf jaar geleden geheel onverwacht
mijn moeder verloor voelde ik me geen wees. Ik
klampte me vol liefde vast aan mijn nog levende vader en mijn eigen gezin, hoeveel verdriet ik ook had.
Toen mijn vader een paar maanden geleden overleed, sloot hij
een deur achter zich. Een soort laatste doorgang naar de roots, de basis. Geen
ouder meer om naar te bellen, om voor te zorgen, om van te houden. Geen poortje
meer in de muur.
Deur weg, muur dicht, muurvast.
Geen weg terug, ik ben een wees.
Ik begrijp het …einde/lijk.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten