‘s Zondags gingen we plichtsgetrouw op bezoek bij de grootouders langs vaderskant. Alle nonkels en tantes met hun kinderen, goed voor 10 volwassenen en evenveel kinderen,waarvan ik het oudste meisje was.
De grote mensen aten taart (biscuit met aardbeienslagroom, zag er net uit als tandpasta voor beginnelingen, akelig roze) en dronken koffie in de ‘schone plaats’ en wij mochten limonade met confituurtaart in de bijkeuken, een gezelliger plekje bij de Leuvense stoof, op elkaar gepropt op een zetel met springveren. Toch sloeg na een tijdje meestal de verveling toe. Nadat we onze vaste activiteiten hadden verricht : sneeuwbessen kapotknijpen in elkaars gezicht, de mysterieuze vis in de regenput proberen spotten –wat overigens nooit gelukt is, muggenlarven vangen, naar een paar tekenfilmpjes kijken op de mat (tot we wegens geluidsoverlast –zal wel weer aan mij gelegen hebben- verzocht werden de woonkamer weer te verlaten).
Als we niet meer wisten wat te doen, gingen we met een paar van de kinderen een bezoekje brengen aan de oudste zus van onze grootmoeder : meetje Tak. Ik heb pas later beseft dat ze deze naam te danken had aan de naam van haar echtgenoot, die Tack heette. Jarenlang dacht ik dat het te maken had met haar spierwitte, verwilderde haarknot, van boven op haar hoofd…ik dacht dat er vogels takjes in kwamen stoppen om een nest te maken. Het zou me niet verbaasd hebben.
Meetje Tak was weduwe en woonde alleen in het ouderlijk huis, dat was vroeger een café geweest. Iedere keer leidde ze ons rond alsof het de eerste keer was dat we er waren, toonde ze de kelder onder een schuin luik dat ook een trapje bleek te zijn naar de voutekamer (=opkamer) waar ze sliep.
Na de rondleiding in huis, de demonstratie met de bel (“Als mijn huis ooit in brand staat, steek ik mijn arm door de schouw, rinkel ik uit alle macht en komen ze mij redden!”), volgde de hoofdattractie : de pony in de weide achter de tuin. Meetje Tak ging ons voor, met haar licht waggelende ganzenpas, op platte leren schoentjes, met zwarte kousen van wel 100 denier. Ze had een fascinerend wratje op haar tong, daardoor lispelde ze lichtjes (of misschien was het er gekomen door het vele lispelen, kan zoiets?) We lokten de pony met een klontje suiker en aaiden hem even over zijn nek, ik weet na al die jaren niet meer welke kleur hij had.
Daarna plukte meetje Tak bloemen uit haar tuin voor onze moeders, pioenrozen of gladiolen…ik was altijd doodsbang voor het ongedierte dat er tijdens de wandeling terug uit zou kruipen. Zonder uitzondering kroop er een oorwurm of een hooiwagen of een stel mieren over je arm. Ik word nog steeds gek van snijbloemen.
In die tuin stond een gipsen beeld , een buste van een meisje met een kanten kapje op. Toen ze gestorven was, kreeg mijn vader dat beeld. Hij vindt haar zo op mij lijken…
Ze staat nog steeds , immer grijnzend, op de kast in de woonkamer van mijn ouderlijk huis. Haar mond, ondanks haar lach, gesloten. Zou ze misschien ook een wratje hebben ?
Fluffbunny.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten