Ik was een onverbeterlijke dromer, ik kon uren zoekbrengen in gezelschap en in de klas zonder ook maar een idee te hebben over wat de anderen praatten. Zozeer was ik opgeslokt door mijn dagdromen. Er waren een aantal dromen die steeds terugkeerden omdat ik ze zo fijn vond om in rond te dwalen. Eén van die fantasieën was mijn eigen vraagmachine…ik spreek over een tijd waarin eigenlijk nog geen computers bekend waren bij de mensen en toch zag die machine er in mijn hoofd uit als een heel groot scherm en iets met een klavier en een microfoon, een soort gepersonaliseerde vraagbaak die alles wat er ooit in mijn leven stond te gebeuren al wist en zag. Ik kon op alles antwoorden krijgen, meer nog, er waren beelden bij.Aldoor stelde ik de ingebeelde alwetende machine vragen als :’Zal ik ooit trouwen? Met wie? Hoeveel kinderen ga ik krijgen? Zal ik ooit knap worden? Wie is er al ooit eens verliefd op me geweest? Wie denkt nu aan mij?’
Ondanks het feit dat er nu al zeer veel vragen beantwoord zijn, betrap ik er mezelf op dat ik soms nog aan de machine denk, dat ik wou dat ik het antwoord op sommige vragen kon krijgen, al zijn de vragen anders.Maar nog steeds gaat het over die essentiële dingen…houden van , graag gezien worden, hoe lang nog…
Sommige vragen worden nooit gesteld, niemand verbiedt het me…maar uit een soort terughoudendheid doe ik het niet. Misschien wel omdat onbeantwoorde vragen mooi zijn. Ik hoef niet alles te weten. Ik wil geen leven zonder verwachtingen en onzekerheden.
Raadsels zijn mooi.
Fluffbunny
zaterdag 26 januari 2013
zaterdag 12 januari 2013
Wachtkamer
Ik ben van nature overdreven stipt, op het pijnlijke af…een dwangmatige vroegarriveerster. Dat heeft als consequentie dat ik al talloze uren van mijn leven verwacht heb…letterlijk verloren aan wachten op mijn tegenhangers, de laatkomers.
Of in wachtzalen van dokters…waar het tafeltje bedekt is met magazines die ik goor vind omdat ze vol hangen met bacillen van zieke mensen. Ik neem dus altijd mijn eigen boek mee.
Toch kan zo’n boek me dan niet vasthouden, want onder het wachten kijk ik het liefst naar wachtenden.
Hoe ze de tijd zoekbrengen,
hoe vaak ze van houding veranderen,
wat zij lezen,
of hun nagelranden netjes zijn,
of ze kousen dragen onder hun schoenen,
of ze gaatjes in hun oren hebben en hoeveel,
zijn ze blij met zichzelf en hun leven,
wat was de laatste lieve zin die ze gehoord/gezegd hebben?
Fluffbunny
Of in wachtzalen van dokters…waar het tafeltje bedekt is met magazines die ik goor vind omdat ze vol hangen met bacillen van zieke mensen. Ik neem dus altijd mijn eigen boek mee.
Toch kan zo’n boek me dan niet vasthouden, want onder het wachten kijk ik het liefst naar wachtenden.
Hoe ze de tijd zoekbrengen,
hoe vaak ze van houding veranderen,
wat zij lezen,
of hun nagelranden netjes zijn,
of ze kousen dragen onder hun schoenen,
of ze gaatjes in hun oren hebben en hoeveel,
zijn ze blij met zichzelf en hun leven,
wat was de laatste lieve zin die ze gehoord/gezegd hebben?
Fluffbunny
Van solden en afgeprijsde mannen
De jonge vrouw komt buiten uit het pashokje met de onzekere blik van iemand die weet dat het kledingstuk haar niet staat, bij uitbreiding nooit iemand zal staan wegens gewoon spuuglelijke mosterdgele middeleeuwse narrenjurk...er is een reden voor solden. Geen hond kocht het voor de volle prijs, geen kat zal het ooit vol overtuiging dragen.
De verkoopster haalt alle truken van de foor boven : 'Mevrouw, je moet dat zien met een dikke kous onder...of met een sous pulleke onder.Zal ik er eens een leggingske bij geven? Dat is een kleedje dat een beetje aangekleed moet worden!' (Ik denk: dat kleedje wil alleen maar uitgekleed worden) De vrouw begint te twijfelen, haar vriend durft niet zeggen dat hij het lelijk vindt want de verkoopster lijkt me helemaal zijn type ( te slank, te hooggehakt, te veel make-up, Amy Winehousekapsel). Ik probeer oogcontact te maken want ik voel dat ze de jurk niet mooi vindt en ze verdient het te stralen.Wanneer ze plots heel even in mijn richting kijkt, schud ik zachtjes van nee met mijn hoofd. Ze trekt de jurk uit en geeft hem terug aan de verkoopster om weer in de rekken te hangen. Ik hoop dat ik haar een dienst bewezen heb.
Fluffbunny
De verkoopster haalt alle truken van de foor boven : 'Mevrouw, je moet dat zien met een dikke kous onder...of met een sous pulleke onder.Zal ik er eens een leggingske bij geven? Dat is een kleedje dat een beetje aangekleed moet worden!' (Ik denk: dat kleedje wil alleen maar uitgekleed worden) De vrouw begint te twijfelen, haar vriend durft niet zeggen dat hij het lelijk vindt want de verkoopster lijkt me helemaal zijn type ( te slank, te hooggehakt, te veel make-up, Amy Winehousekapsel). Ik probeer oogcontact te maken want ik voel dat ze de jurk niet mooi vindt en ze verdient het te stralen.Wanneer ze plots heel even in mijn richting kijkt, schud ik zachtjes van nee met mijn hoofd. Ze trekt de jurk uit en geeft hem terug aan de verkoopster om weer in de rekken te hangen. Ik hoop dat ik haar een dienst bewezen heb.
Fluffbunny
woensdag 9 januari 2013
Juffrouw Anna
Juffrouw Anna was de juf van de eerste klas, ze leerde me lezen…of liever, ze leerde me schrijven en rekenen want lezen had ik al stiekem geoefend met mijn twee jaar oudere beste vriendin. Ze was het soort juf dat ze nu niet meer maken, ongetrouwd, min of meer seksloos want wat ze had was vakkundig verstopt in een stevig corset. Haar gebit was voorzien van een paar gouden tanden, één gaaf exemplaar bovenaan in het midden en dan één gehavende tand die je een inkijk gaf in haar voederpatroon van die dag.
Ze noemde me steevast Niek, daaraan heb ik ook mijn accentje te danken want mijn vader vond het zo vervelend dat de zorgvuldig gekozen godinnennaam van zijn jongste verbasterd werd dat hij er vanaf mijn eerste communie Niké van maakte in plaats van Nike. Het mocht niet baten, tot op onze laatste ontmoeting bleef ze me met Niek aanspreken.
Juffrouwanna (want zo werd dat uitgesproken, in één adem) was zeer vroom en vertelde begeesterd godsdienstige verhalen. Zo was haar versie van hemelvaart dermate beeldend dat ik Jezus zijn blote voeten in een wolk zag verdwijnen toen hij ons, stervelingen, aan ons lot overliet.
Toen we bijna onze eerste communie moesten doen, vertelde ze ons dat we allemaal een ziel hadden. Een onschuldige ziel was helder wit en mooi. Voor elke zonde kwam er een zwart vlekje op. Echte zondaars hadden een verrimpelde donkere ziel. Ik zag altijd het beeld van een witte champignonhoed voor de ongerepte ziel en een rozijn voor de ziel van een slecht mens. Ik beken dat ik tot op de dag van vandaag daar zo’n beeld bij heb, hoewel ik gelukkig wel iets minder vroom ben geworden dan in die tijd.
Ik vond juffrouw Anna de zaligste juf die ik ooit had, hoewel ze zoals alle juffen van haar generatie vrij afstandelijk was en nooit echt warmte of bezorgdheid uitstraalde.
De allerlaatste dag van mijn lagere school was ik echt dolgelukkig dat ik daar weg kon, de juf van het zesde leerjaar was een tang van jewelste en in de klas vond ik al lang mijn draai niet meer.
Ik was al bijna voor de allerlaatste keer bij de schoolpoort toen ik in een opwelling terugliep naar de speelplaats en mijn armen rond juffrouw Anna sloeg en mijn hoofd tussen haar ingepakte boezem groef. Ik zei : “Ik heb het liefst van al bij jou in de klas gezeten!” Tot mijn grote verbazing duwde ze me niet afkeurend of geschrokken weg, ze legde plechtig haar handen op mijn schouder en zei:” En ik had jou het liefst van al in de klas.”
Of ze het meende of niet heeft geen belang, ik wist vanaf toen dat juffen ook een hart onder hun corset hadden.
Fluffbunny
Ze noemde me steevast Niek, daaraan heb ik ook mijn accentje te danken want mijn vader vond het zo vervelend dat de zorgvuldig gekozen godinnennaam van zijn jongste verbasterd werd dat hij er vanaf mijn eerste communie Niké van maakte in plaats van Nike. Het mocht niet baten, tot op onze laatste ontmoeting bleef ze me met Niek aanspreken.
Juffrouwanna (want zo werd dat uitgesproken, in één adem) was zeer vroom en vertelde begeesterd godsdienstige verhalen. Zo was haar versie van hemelvaart dermate beeldend dat ik Jezus zijn blote voeten in een wolk zag verdwijnen toen hij ons, stervelingen, aan ons lot overliet.
Toen we bijna onze eerste communie moesten doen, vertelde ze ons dat we allemaal een ziel hadden. Een onschuldige ziel was helder wit en mooi. Voor elke zonde kwam er een zwart vlekje op. Echte zondaars hadden een verrimpelde donkere ziel. Ik zag altijd het beeld van een witte champignonhoed voor de ongerepte ziel en een rozijn voor de ziel van een slecht mens. Ik beken dat ik tot op de dag van vandaag daar zo’n beeld bij heb, hoewel ik gelukkig wel iets minder vroom ben geworden dan in die tijd.
Ik vond juffrouw Anna de zaligste juf die ik ooit had, hoewel ze zoals alle juffen van haar generatie vrij afstandelijk was en nooit echt warmte of bezorgdheid uitstraalde.
De allerlaatste dag van mijn lagere school was ik echt dolgelukkig dat ik daar weg kon, de juf van het zesde leerjaar was een tang van jewelste en in de klas vond ik al lang mijn draai niet meer.
Ik was al bijna voor de allerlaatste keer bij de schoolpoort toen ik in een opwelling terugliep naar de speelplaats en mijn armen rond juffrouw Anna sloeg en mijn hoofd tussen haar ingepakte boezem groef. Ik zei : “Ik heb het liefst van al bij jou in de klas gezeten!” Tot mijn grote verbazing duwde ze me niet afkeurend of geschrokken weg, ze legde plechtig haar handen op mijn schouder en zei:” En ik had jou het liefst van al in de klas.”
Of ze het meende of niet heeft geen belang, ik wist vanaf toen dat juffen ook een hart onder hun corset hadden.
Fluffbunny
donderdag 3 januari 2013
Van de wonderen en andere dorpelingen.
Ik woon in een dorp zoals je ze ziet in Vlaamse series. Fermettes afgewisseld met Spaanse haciënda’s, authentieke boerderijen naast pocherige villa’s met een Porsche ervoor.
Schoonheid in lelijke dingen, minstens twee cafés in elke straat…
Veel is er niet veranderd sinds mijn kinderjaren, op het eerste zicht. Wat verdwenen is, zijn de kleine dorpswinkeltjes : ze hadden geen echte naam, sommige wel (Fort en Végé) maar iedereen noemde de kruidenierszaken gewoon naar de winkeldochters : ‘Toe Yvonnes, toe Lisettes…’ waarbij de toe stond voor ‘bij’. Daar haalde je zowat alles, van confituur tot blokpaté, pralines tot uierzalf en na de sluitingsuren kon je bellen bij de achterdeur voor sigaretten want vroeger rookte iedereen en véél.
Er waren kleurrijke dorpsfiguren met een geuzennaam, wat ze hier een ‘bijlap’ noemen. Piccoline, uitbaatster van een (niet zo) geheim café, naar haar eerste echtgenoot Picco. Marie Steen, immer gehuld in een stuk of wat stinkende schorten en ondoorzichtige panty’s, ze liep overal onaangekondigd binnen, bemoeide zich met de kookkunsten van de huisvrouwen. Nadat ze langs was geweest kon je alles wat ze had aangeraakt afwassen of weggooien, zo ontzettend vies was die vrouw. Toen ze op gevorderde leeftijd naar de kliniek moest overleefde ze haar eerste wasbeurt in jaren niet en gaf de geurende geest.
Doorheen het dorp loopt een spoorweg, toen nog vaak gebruikt voor goederentransport…’de route’,zoals we de weg noemden was een veelgebruikt speelterrein voor mij en mijn broers, het droge onkruid langs de sporen in brand steken, muntstukjes op de rails leggen en kijken hoe plat en uitgerekt die waren nadat de trein er overheen was gereden…om het verst op de rails lopen zonder te vallen, van de ene treinbiels naar de andere springen zonder de steentjes te raken (want anders was je ‘dood’). Er was ook een notoire dronkenlap die langs de sporen zwalpte met zijn fiets, ik was heel bang voor hem. Niet dat hij een vlieg kwaad deed maar ik was altijd bang voor mannen die teveel gedronken hadden. Bovendien hing er een mysterie rond zijn bijlap, iedereen noemde hem ‘de wonderen’, niet naar een veelvoud van mirakels, maar naar het Vlaamse woord voor ‘de vreemde, de bizarre’. Op een dag lag hij dood langs de rails…meer weet ik daar niet over. Toen was ik al te groot om nog aan de route te gaan spelen.
Eén keer op een jaar was er feest voor mijnheer pastoor, dan moesten de schoolkinderen optreden en kregen we allemaal een cadeautje van de dorpspriester. Dan moesten we één voor één passeren voorbij zijne zwartjurkigheid en dienden we een zorgvuldig geoefende révèrence te maken.Wanneer je in de derde kleuterklas zat kreeg je een krijtbordje en een pakje krijt. Toen mijn tijd eindelijk aangebroken was, werd het feest afgeschaft en kon ik naar mijn krijtbordje fluiten.
De namen van de dorpscafés waren zoals te verwachten weinig geïnspireerd, café ‘den hoek’ (op de hoek van het dorp) veranderde later van naam en werd café Parking (na het aanleggen van een verharde parking),het voetbalsupporterslokaal : FC Balgerhoeke en dan uiteraard de vele cafés die genoemd waren naar hun uitbaters : Therèseken (naar de zeer rondborstige waardin) , ‘toe Poorters’, ‘Accoes’ (deze laatste heette eigenlijk ‘de vier heemskinderen’ en is ondertussen het enige eethuisje dat mijn dorp rijk is, de huidige eigenaars kozen voor de weinig vernieuwende naam : De 4 Heemskinderen).
De notabelen van het dorp waren ,naast uiteraard de dorpspriester, de rijke fabriekseigenaar (in wiens tuin jaarlijks een bal werd gegeven waarop de helft van de dorpelingen hun partner vonden), het schoolhoofd van de meisjesschool ‘juffrouw Madeleine’, een rijzige ongetrouwde vrouw die met haar zus en haar broer samenwoonde en waar je ging om goede raad of brei-en haakadvies.
En dan was er nog mijn favoriete winkeltje ‘Toe Haemers’, de man des huizes was huisschilder en sprak met de meest rollende R die ik ooit gehoord heb. Hij kwam eens behangen bij ons thuis en ik vond het fijn om te kijken terwijl hij bezig was. Ik vroeg hem wat hij de volgende dag zou schilderen en hij antwoordde : ‘Ik moet enkel nog het kabinet veRwen (wij spreken de v soms uit als w in werkwoorden).’ Navraag bij mijn ouders naar wat een kabinet was leverde een leerzaam gesprek over ministers en vergaderruimten op maar Roberrrt Haemers had het over ons toilet. Zijn echtgenote hield het winkeltje open, daar verkochten ze uiteraard verf, behangpapier, spijkers en al wat je nodig had voor kleine klussen. Ik mocht de oude staalboeken van behangpapier halen om tekeningen in te maken.
En op een dag nam ik zomaar ongevraagd wat geld uit mijn ma haar handtas om daar stiekem te gaan kopen wat ik nooit gekregen had van mijnheer pastoor ….een krijtbordje.
Fluffbunny (vanuit de Vlaamsche klei).
Schoonheid in lelijke dingen, minstens twee cafés in elke straat…
Veel is er niet veranderd sinds mijn kinderjaren, op het eerste zicht. Wat verdwenen is, zijn de kleine dorpswinkeltjes : ze hadden geen echte naam, sommige wel (Fort en Végé) maar iedereen noemde de kruidenierszaken gewoon naar de winkeldochters : ‘Toe Yvonnes, toe Lisettes…’ waarbij de toe stond voor ‘bij’. Daar haalde je zowat alles, van confituur tot blokpaté, pralines tot uierzalf en na de sluitingsuren kon je bellen bij de achterdeur voor sigaretten want vroeger rookte iedereen en véél.
Er waren kleurrijke dorpsfiguren met een geuzennaam, wat ze hier een ‘bijlap’ noemen. Piccoline, uitbaatster van een (niet zo) geheim café, naar haar eerste echtgenoot Picco. Marie Steen, immer gehuld in een stuk of wat stinkende schorten en ondoorzichtige panty’s, ze liep overal onaangekondigd binnen, bemoeide zich met de kookkunsten van de huisvrouwen. Nadat ze langs was geweest kon je alles wat ze had aangeraakt afwassen of weggooien, zo ontzettend vies was die vrouw. Toen ze op gevorderde leeftijd naar de kliniek moest overleefde ze haar eerste wasbeurt in jaren niet en gaf de geurende geest.
Doorheen het dorp loopt een spoorweg, toen nog vaak gebruikt voor goederentransport…’de route’,zoals we de weg noemden was een veelgebruikt speelterrein voor mij en mijn broers, het droge onkruid langs de sporen in brand steken, muntstukjes op de rails leggen en kijken hoe plat en uitgerekt die waren nadat de trein er overheen was gereden…om het verst op de rails lopen zonder te vallen, van de ene treinbiels naar de andere springen zonder de steentjes te raken (want anders was je ‘dood’). Er was ook een notoire dronkenlap die langs de sporen zwalpte met zijn fiets, ik was heel bang voor hem. Niet dat hij een vlieg kwaad deed maar ik was altijd bang voor mannen die teveel gedronken hadden. Bovendien hing er een mysterie rond zijn bijlap, iedereen noemde hem ‘de wonderen’, niet naar een veelvoud van mirakels, maar naar het Vlaamse woord voor ‘de vreemde, de bizarre’. Op een dag lag hij dood langs de rails…meer weet ik daar niet over. Toen was ik al te groot om nog aan de route te gaan spelen.
Eén keer op een jaar was er feest voor mijnheer pastoor, dan moesten de schoolkinderen optreden en kregen we allemaal een cadeautje van de dorpspriester. Dan moesten we één voor één passeren voorbij zijne zwartjurkigheid en dienden we een zorgvuldig geoefende révèrence te maken.Wanneer je in de derde kleuterklas zat kreeg je een krijtbordje en een pakje krijt. Toen mijn tijd eindelijk aangebroken was, werd het feest afgeschaft en kon ik naar mijn krijtbordje fluiten.
De namen van de dorpscafés waren zoals te verwachten weinig geïnspireerd, café ‘den hoek’ (op de hoek van het dorp) veranderde later van naam en werd café Parking (na het aanleggen van een verharde parking),het voetbalsupporterslokaal : FC Balgerhoeke en dan uiteraard de vele cafés die genoemd waren naar hun uitbaters : Therèseken (naar de zeer rondborstige waardin) , ‘toe Poorters’, ‘Accoes’ (deze laatste heette eigenlijk ‘de vier heemskinderen’ en is ondertussen het enige eethuisje dat mijn dorp rijk is, de huidige eigenaars kozen voor de weinig vernieuwende naam : De 4 Heemskinderen).
De notabelen van het dorp waren ,naast uiteraard de dorpspriester, de rijke fabriekseigenaar (in wiens tuin jaarlijks een bal werd gegeven waarop de helft van de dorpelingen hun partner vonden), het schoolhoofd van de meisjesschool ‘juffrouw Madeleine’, een rijzige ongetrouwde vrouw die met haar zus en haar broer samenwoonde en waar je ging om goede raad of brei-en haakadvies.
En dan was er nog mijn favoriete winkeltje ‘Toe Haemers’, de man des huizes was huisschilder en sprak met de meest rollende R die ik ooit gehoord heb. Hij kwam eens behangen bij ons thuis en ik vond het fijn om te kijken terwijl hij bezig was. Ik vroeg hem wat hij de volgende dag zou schilderen en hij antwoordde : ‘Ik moet enkel nog het kabinet veRwen (wij spreken de v soms uit als w in werkwoorden).’ Navraag bij mijn ouders naar wat een kabinet was leverde een leerzaam gesprek over ministers en vergaderruimten op maar Roberrrt Haemers had het over ons toilet. Zijn echtgenote hield het winkeltje open, daar verkochten ze uiteraard verf, behangpapier, spijkers en al wat je nodig had voor kleine klussen. Ik mocht de oude staalboeken van behangpapier halen om tekeningen in te maken.
En op een dag nam ik zomaar ongevraagd wat geld uit mijn ma haar handtas om daar stiekem te gaan kopen wat ik nooit gekregen had van mijnheer pastoor ….een krijtbordje.
Fluffbunny (vanuit de Vlaamsche klei).
Abonneren op:
Posts (Atom)