Ik woon in een dorp zoals je ze ziet in Vlaamse series. Fermettes afgewisseld met Spaanse haciënda’s, authentieke boerderijen naast pocherige villa’s met een Porsche ervoor.
Schoonheid in lelijke dingen, minstens twee cafés in elke straat…
Veel is er niet veranderd sinds mijn kinderjaren, op het eerste zicht. Wat verdwenen is, zijn de kleine dorpswinkeltjes : ze hadden geen echte naam, sommige wel (Fort en Végé) maar iedereen noemde de kruidenierszaken gewoon naar de winkeldochters : ‘Toe Yvonnes, toe Lisettes…’ waarbij de toe stond voor ‘bij’. Daar haalde je zowat alles, van confituur tot blokpaté, pralines tot uierzalf en na de sluitingsuren kon je bellen bij de achterdeur voor sigaretten want vroeger rookte iedereen en véél.
Er waren kleurrijke dorpsfiguren met een geuzennaam, wat ze hier een ‘bijlap’ noemen. Piccoline, uitbaatster van een (niet zo) geheim café, naar haar eerste echtgenoot Picco. Marie Steen, immer gehuld in een stuk of wat stinkende schorten en ondoorzichtige panty’s, ze liep overal onaangekondigd binnen, bemoeide zich met de kookkunsten van de huisvrouwen. Nadat ze langs was geweest kon je alles wat ze had aangeraakt afwassen of weggooien, zo ontzettend vies was die vrouw. Toen ze op gevorderde leeftijd naar de kliniek moest overleefde ze haar eerste wasbeurt in jaren niet en gaf de geurende geest.
Doorheen het dorp loopt een spoorweg, toen nog vaak gebruikt voor goederentransport…’de route’,zoals we de weg noemden was een veelgebruikt speelterrein voor mij en mijn broers, het droge onkruid langs de sporen in brand steken, muntstukjes op de rails leggen en kijken hoe plat en uitgerekt die waren nadat de trein er overheen was gereden…om het verst op de rails lopen zonder te vallen, van de ene treinbiels naar de andere springen zonder de steentjes te raken (want anders was je ‘dood’). Er was ook een notoire dronkenlap die langs de sporen zwalpte met zijn fiets, ik was heel bang voor hem. Niet dat hij een vlieg kwaad deed maar ik was altijd bang voor mannen die teveel gedronken hadden. Bovendien hing er een mysterie rond zijn bijlap, iedereen noemde hem ‘de wonderen’, niet naar een veelvoud van mirakels, maar naar het Vlaamse woord voor ‘de vreemde, de bizarre’. Op een dag lag hij dood langs de rails…meer weet ik daar niet over. Toen was ik al te groot om nog aan de route te gaan spelen.
Eén keer op een jaar was er feest voor mijnheer pastoor, dan moesten de schoolkinderen optreden en kregen we allemaal een cadeautje van de dorpspriester. Dan moesten we één voor één passeren voorbij zijne zwartjurkigheid en dienden we een zorgvuldig geoefende révèrence te maken.Wanneer je in de derde kleuterklas zat kreeg je een krijtbordje en een pakje krijt. Toen mijn tijd eindelijk aangebroken was, werd het feest afgeschaft en kon ik naar mijn krijtbordje fluiten.
De namen van de dorpscafés waren zoals te verwachten weinig geïnspireerd, café ‘den hoek’ (op de hoek van het dorp) veranderde later van naam en werd café Parking (na het aanleggen van een verharde parking),het voetbalsupporterslokaal : FC Balgerhoeke en dan uiteraard de vele cafés die genoemd waren naar hun uitbaters : Therèseken (naar de zeer rondborstige waardin) , ‘toe Poorters’, ‘Accoes’ (deze laatste heette eigenlijk ‘de vier heemskinderen’ en is ondertussen het enige eethuisje dat mijn dorp rijk is, de huidige eigenaars kozen voor de weinig vernieuwende naam : De 4 Heemskinderen).
De notabelen van het dorp waren ,naast uiteraard de dorpspriester, de rijke fabriekseigenaar (in wiens tuin jaarlijks een bal werd gegeven waarop de helft van de dorpelingen hun partner vonden), het schoolhoofd van de meisjesschool ‘juffrouw Madeleine’, een rijzige ongetrouwde vrouw die met haar zus en haar broer samenwoonde en waar je ging om goede raad of brei-en haakadvies.
En dan was er nog mijn favoriete winkeltje ‘Toe Haemers’, de man des huizes was huisschilder en sprak met de meest rollende R die ik ooit gehoord heb. Hij kwam eens behangen bij ons thuis en ik vond het fijn om te kijken terwijl hij bezig was. Ik vroeg hem wat hij de volgende dag zou schilderen en hij antwoordde : ‘Ik moet enkel nog het kabinet veRwen (wij spreken de v soms uit als w in werkwoorden).’ Navraag bij mijn ouders naar wat een kabinet was leverde een leerzaam gesprek over ministers en vergaderruimten op maar Roberrrt Haemers had het over ons toilet. Zijn echtgenote hield het winkeltje open, daar verkochten ze uiteraard verf, behangpapier, spijkers en al wat je nodig had voor kleine klussen. Ik mocht de oude staalboeken van behangpapier halen om tekeningen in te maken.
En op een dag nam ik zomaar ongevraagd wat geld uit mijn ma haar handtas om daar stiekem te gaan kopen wat ik nooit gekregen had van mijnheer pastoor ….een krijtbordje.
Fluffbunny (vanuit de Vlaamsche klei).
Het verhaal van Marie Steen, die tijdens haar eerste wasbeurt in het ziekenhuis stierf, ken ik ook, maar in de versie van mijn grootvader Bertrand noemde men ze Marie Piep. Marie had een houten been en een van de redenen waarom ze stonk was dat ze als ze plassen moest dit deed door wijdbeens over de rioolputdeksels te gaan staan en alles te laten lopen. Ondergoed was blijkbaar een onbekende luxe.
BeantwoordenVerwijderenDat verhaal ken ik ook, maar dat was niet Marie Steen...die had geen houten been. Ze noemden die vrouw Fiene Leie omdat ze altijd haar plas liet vloeien.
BeantwoordenVerwijderen